In het artikel “Kanaal Ieper-Leie, geschiedenis van de drogen vaart” [1] werd de mislukking van de uitgraving van het kanaal in de tertiaire Ieper klei toegelicht.
Uit het overzicht van de problemen die zich hebben voorgedaan kon worden afgeleid dat bij het ontwerp en de uitvoering van het project onvoldoende rekening werd gehouden met het specifieke gedrag van tertiaire kleien bij uitgraving.
In dit artikel wordt daarbij aansluitend dieper ingegaan op de algemene problematiek van afschuivingen in tertiaire kleien, met back calculations van de beschreven instabiliteiten in het kanaal Ieper-Leie, en ook een beschrijving van een recente afschuiving en remediëring in een groeve waar de Ieper klei wordt ontgraven. Tot slot wordt ingegaan op de onderkenning van een afschuiving in klei van Merelbeke
Wanneer we het in Vlaanderen over tertiaire kleien hebben dan bedoelen we zeer vaste kleien, met een belangrijke mate van overconsolidatie; typische voorbeelden zijn de Boomse klei en de klei van Ieper. De overconsolidatie vindt zijn oorsprong in mariene afzettingen (met een dikte van 60 tot 100m of meer) die op het kleipakket zijn afgezet en nadien zijn geërodeerd bij opeenvolgende transgressies.
Deze tertiaire kleien hebben een hoog kleigehalte (50% en meer), een hoge plasticiteitsindex (om en bij de 50) en een zeer lage doorlatendheid; bovendien vertonen deze kleien een gescheurdheid die vooral uitgesproken is in de bovenste tiental m. [2]
Bepalend voor het gedrag van tertiaire kleien is de overgang van niet-gedraineerde toestand naar gedraineerde toestand.